Donkere
wolken stapelen zich op tussen de witte. Kale kou trekt op uit de
zwarte overdekte rotsen. Bizarre figuren tonen het gezicht van de grens
tussen water en ijs. Een sterke wind blaast piepend in onze ogen.
Drakenkoppen schieten tevoorschijn op gestrekte lichamen. Korte heftige
flitsen springen van wolk tot wolk. De dierenmagen brullen geweldig.
Strak en stil ligt het land. Een dik ijspantser wacht op verandering.
Staalblauw
waakt de hemel achter de monsters en opent zich bereidwillig terwijl
de zee zich vasthoudt aan haar eigen beweging, moe en zwaar,
onafhankelijk en zwijgend liggen de oevers als dode lichamen aan onze
voeten. Een lichtstraal vult in de verte de duisternis. Blauw doorregen
licht het op tussen de donkerte. De winter dringt zich overal op, maar
hoop straalt aan alle kanten met het blauw mee in de dood. Wat beweegt
zich daar in het midden, klein en dapper nergens heen zoals altijd?
Luidruchtig en snel. Is dat een mensje? Zich met alles bemoeiend en
alles storend en met lawaai kou en stilte brekend.
Beweegt
vrij tussen licht en donker, tussen zee en land. Zo groot het water en
het land zijn, zo klein is het mensje. En zo vrij. De sneeuw ligt
doodstil, de draken ademen langzamer. Wat zo’n mens al niet durft in
zijn eenzaamheid. Zelfs de sneeuw knarst niet. Het grote water golft
kleine golfjes. Het bootje zou hier het einde van de stilte kunnen zijn,
als de energie wegvalt, als de beweging opnieuw begonnen moet worden.
Het witte achterlijfje bewogen zou worden. De ruimte te groot zou
worden. Voor het verder gaan.
Naar
buiten de stilte. Naar de toekomst die ook wacht en, waar de beweging
en het lawaai de overhand zouden hebben. De kleur zou winnen van het
grijs. Dan, ja, dan. Als zonder erbarmen de waarheid getoond zou worden:
met wilde bewegingen zou de mens koffie gaan zetten, dingen naar andere
bootjes roepen. De televisie aan zetten en de telefoon. De televisie
zou door iedere stilte heen janken, de telefoon gillen, met woeste
beelden en angstige bewegingen.
Als
het geweld zou zegevieren over de rust. Als de lelijkheid zou winnen
van de kracht van de kunst en de schoonheid. Het met elkaar weer tegen
elkaar zou zijn. De bitterheid, de haat en de woede de liefde zouden
overwinnen. En het begrip.
Ik
zou naar de draken slaan met mijn vuistje en hij zou naar mij spugen.
Het geelgroene gif zou branden waar het mij trof. De stilte en de vrede
zouden mij verlaten.
Een
schilder hoeft niet zo erg intelligent te zijn om dit allemaal van te
voren te weten. Maar het helpt bij de beschrijving van wat de ander ziet
En voor de zoveelste keer stel ik vast dat Paul Dikker niet alleen een
groot kunstenaar is, maar ook een intelligente. Zo helpt hij ons zien en
ontdekken wat hij gezien heeft. En zo helpt hij ons kijken en zien.
Cox Habbema
Geen opmerkingen:
Een reactie posten